Gezinshereniging met ‘minderjarige’ referentiepersoon die internationale bescherming geniet

De Raad werd gevat met weigeringen van visumaanvragen, ingediend door familieleden van een Afghaanse referentiepersoon die in België internationale bescherming geniet.

De referentiepersoon diende in 2016 in België een verzoek om internationale bescherming in en geniet sinds 2019 subsidiaire bescherming. Ingevolge een herziening van de leeftijdsbepaling door de Dienst Voogdij in 2022 werd zijn geboorte plots in het jaar 2000 gesitueerd, en niet langer in het jaar 1995. De referentiepersoon diende dus, rekening houdend met de rechtspraak van het Hof van Justitie ter zake, met terugwerkende kracht als minderjarige te worden beschouwd, die wel degelijk het recht op gezinshereniging opende, zoals voorzien in artikel 10, § 1, 4°, van de vreemdelingenwet.

De familieleden konden de gezinsherenigings- en humanitaire visumaanvragen evenwel slechts indienen nadat de herzieningsbeslissing van de Dienst Voogdij met betrekking tot de leeftijd van de referentiepersoon werd genomen. Ze zetten hun situatie met behulp van de vzw SIREAS uiteen in mailverkeer met de Dienst Vreemdelingenzaken en met de bevoegde consulaire post in Teheran. Het bestuur herkwalificeerde alle aanvragen desondanks als humanitaire visumaanvragen.

De rechtspraak van het Hof van Justitie schrijft nochtans voor dat in het specifieke geval van gezinsherenigingsaanvragen waarbij de referentiepersoon internationale bescherming geniet, rekening dient te worden gehouden met bijzondere omstandigheden die de laattijdige indiening van deze aanvragen objectief verschoonbaar maken. In casu blijkt uit de motieven van de beslissingen niet dat rekening werd gehouden met de daartoe aangereikte elementen, waardoor deze worden vernietigd (RVV, 9 april 2025, nr. 324 810).

23/06/2025